12-09-2014
Het ziet er naar uit dat Essent geen boete hoeft te betalen voor de tewerkstelling van 33 “vreemdelingen”, voornamelijk Turken. Het energiebedrijf had een boete van EUR 264.000 opgelegd gekregen, omdat de Inspectie SZW (de vroegere arbeidsinspectie) bij werkzaamheden aan een energiecentrale had geconstateerd dat voor de arbeiders geen tewerkstellingsvergunning aanwezig was. Dat moet wel volgens de Nederlandse wet, maar met die wet maakt het Hof van Justitie nu de kachel aan. Verantwoordelijk minister Lodewijk Asscher is “zwaar teleurgesteld”.
De werkzaamheden vonden plaats in 2008. De 33 werknemers waren zonder tewerkstellingsvergunning een steiger aan het bouwen in de Amercentrale in opdracht van een onderaannemer van Essent, die op zijn beurt de arbeiders weer had “ingeleend” van een Duits bedrijf. In 2010 volgde de boete, die Essent zonder succes aanvocht bij de rechtbank in Den Bosch. De RWE-dochter ging in beroep, en bij de Raad van State werd de zaak zo ingewikkeld gevonden, dat zogenoemde prejudiciële vragen werden gesteld aan het Luxemburgse Hof van Justitie.
De RVS zocht antwoord op de vraag of afspraken tussen de Europese Unie en Turkije over de toegang tot elkaars arbeidsmarkt te rijmen zijn met de Nederlandse Wet arbeid vreemdelingen, die om een tewerkstellingsvergunning vraagt voor de Turkse werknemers in het bovengenoemde geval.
Nou, antwoordt het Hof van Justitie, die associatieovereenkomst is niet van toepassing in dit geval. Dat er zich Turken bevonden onder de 33 vreemdelingen maakt niet dat er sprake is van economische activiteit tussen Turkije en Nederland. Maar het Hof merkt op dat andere regels wel van toepassing zijn, namelijk artikelen uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
In dat verdrag staat dat een dienstverrichter uit een andere lidstaat niet op grond van nationaliteit mag worden gediscrimineerd. Sterker: zo’n onderneming mag op geen enkele manier in zijn werkzaamheden worden beperkt. Het verplichten van een tewerkstellingsvergunning aan niet-Europese werknemers van een verder legaal opererende Duitse dienstverrichter die op Nederlands grondgebied werk uitvoert, is zo’n beperking. Kort gezegd: de Nederlandse wet doorkruist de Europees vastgelegde vrijheid van dienstverrichting.
Het Hof van Justitie stelt daarbij nog dat het best gerechtvaardigd kan zijn een nationale regeling te ontwerpen die deze vrijheid beperkt, maar alleen als daar een dwingend vereiste van algemeen belang mee is gediend. Bovendien stelt het Hof ook nog dat het vermijden van verstoringen van de arbeidsmarkt zo’n vereiste zou kunnen zijn, zoals de Nederlandse staat aanvoerde ter verdediging van de Wet arbeid vreemdelingen. Maar dan moet die vrijheidsbeperking wel de enige manier zijn om die verstoring te voorkomen, en dat is volgens het Luxemburgse Hof hier niet het geval.
De 33 vreemdelingen waren namelijk tijdelijk ingehuurd om een specifieke klus te klaren, namelijk een steiger bouwen. Zij hadden daarmee niet de bedoeling om de Nederlandse arbeidsmarkt te betreden. Het stond Nederland in dit geval nog wel vrij om te controleren of de niet-Europese vreemdelingen die door een andere lidstaat (Duitsland in dit geval) ter beschikking werden gesteld, de vrijheid van dienstverrichting niet misbruiken. Met andere woorden: dat er naast het bouwen van een steiger nog allerlei andere klussen tegen betaling zouden worden verricht. Maar om te controleren op misbruik is het verplicht stellen van een tewerkstellingsvergunning een veel te zwaar middel, vindt het Hof.
Asscher reageert met harde woorden. “Ik ben zwaar teleurgesteld door deze uitspraak, hierdoor wordt het principe van gelijk loon voor gelijk werk ondermijnt. Dit is de bijl aan de wortel van een fatsoenlijke Europese arbeidsmarkt. Als dit de uitleg is van de Europese regels, dan moeten we die op Europees niveau aanpassen. Wat mij betreft komt dit met spoed op de agenda van de nieuwe Commissie.”
Het is nu aan de Raad van State om een eindoordeel te vellen over de boete voor Essent, maar het is onwaarschijnlijk dat deze overeind blijft.
©, Energeia, 2014