Uit recente controles van ILT (voorheen Arbeidsinspectie) blijkt dat veel bedrijven nog gebruik maken van een bootmansstoeltje om de mast in te gaan. Dit is echter vanuit arbo-wetgeving in Nederland verboden. Om de veiligheid te vergroten werkt HISWA momenteel aan een controlesysteem voor tuigage, waarin een inspectie met staande mast is opgenomen. In het buitenland is het wel toegestaan om een bootmansstoeltje te gebruiken, mits een ‘veilige’ lijn wordt ingeschoren en een (zelf beproefde) val als borg wordt gebruikt. Eenzelfde aanpak is nu uitgeschreven en ter beoordeling toegezonden aan de Inspecteur. Als deze werkzaamheden een incidenteel karakter hebben en er gecertificeerde lijnen en een harnas worden gebruikt lijkt deze aanpak op de werkwijze die ook andere sectoren, waaronder boomonderhoud, mogen toepassen.
Deel artikel
terug17-4-2014
Leidekkers die werkzaamheden verrichten aan de torenspits van een kerk gebruiken daarbij een zogenaamd bootsmanstoeltje. De Arbeidsinspectie vindt dit in het algemeen geen veilig arbeidsmiddel. Een inspecteur geeft een bevel tot stillegging van het werk. De werkgever is echter van oordeel dat de veiligheid van zijn werknemers wel degelijk was gewaarborgd en tekent bezwaar aan tegen de stillegging. Met succes. Zowel de President van de sector Bestuursrecht van de Rechtbank te Zutphen (19 juni 1999) als de Minister van Sociale Zaken en werkgelegenheid (16 juli 1999) oordelen de stillegging onterecht.
Onterechte stillegging?
ARBOW98 art.37
Feiten
Een leidekkerbedrijf heeft een aantal werknemers aan het werk bij de restauratie van een dak van een kerktoren. Aangezien het volgens het bedrijf niet loont om een steiger op te bouwen voor dit werk, wordt gebruik gemaakt van een zogenaamd ‘bootsmanstoeltje’. Dit is een aan lijnen hangend zitje, dat ook wel bij gevelreiniging wordt gebruikt.
In een Beleidsregel is vastgelegd dat het werken met een bootsmanstoeltje in beginsel gevaarlijk is. Als inspecteurs van de Arbeidsinspectie de werkzaamheden van de leidekkers inspecteren constateren ze dan ook een overtreding van artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit: het werken op hoogte zonder dat er doelmatige voorzieningen zijn ter voorkoming van valgevaar. Bovendien vinden zij dat er onmiddellijk gevaar dreigt, zodat zij besluiten een bevel tot stillegging te geven zoals bedoeld in artikel 37 Arbeidsomstandighedenwet. De werkgever is het hier niet mee eens. De wijze waarop gewerkt wordt is de veiligst mogelijke, gegeven de omstandigheden. Weliswaar wordt gebruik gemaakt van een bootsmanstoetje, maar de leidekkers zijn bovendien aangelijnd, zodat er weinig kan gebeuren.
Het mondeling gegeven bevel wordt schriftelijk bevestigd. Dit is een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. De werkgever dient een bezwaarschrift in bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Aangezien een dergelijk bezwaarschrift geen schorsende werking heeft ten aanzien van het bevel tot stillegging, verzoekt hij tevens de President van de Sector Bestuursrecht van de Arrondissementsrechtbank een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8.81 Algemene wet bestuursrecht en de stillegging op te heffen.
Oordeel Overig
In de voorzieningsprocedure overweegt de President dat een stillegging alleen mogelijk is als direct gevaar voor personen dreigt. Bovendien leest hij in Beleidsregel 3.16 lid 11 dat een bootsmanstoeltje als onveilig wordt beoordeeld wanneer geen additionele voorzieningen zijn getroffen. Dat is echter wél het geval. Hij komt derhalve tot de conclusie dat er voor de Arbeidsinspectie geen aanleiding was het werk stil te leggen en beveelt dat de stillegging wordt opgeheven.
Oordeel Overig
Omdat de werkgever de betreffende werkwijze wel vaker toepast heeft hij, ook na de uitspraak van de President, belang bij een uitspraak op het bezwaarschrift.
De Minister neemt bij zijn beoordeling tot uitgangspunt het bepaalde in artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit. In het eerste lid van dat artikel staat dat bij werken op hoogte een deugdelijke steiger of soortgelijke voorzieningen moeten zijn aangebracht. Als dat niet mogelijk is moeten volgens het derde lid andere voorzieningen worden getroffen, zoals vangnetten, veiligheidsgordels met vanglijnen en dergelijke. Het eerste lid is niet van toepassing als het werk op veilige wijze op een ladder kan geschieden. Het bepaalde in dit artikel is uitgewerkt in Beleidsregel 3.16. In het elfde lid daarvan, zoals dat gold ten tijde van de bewuste stillegging, staat dat onder andere het werken in de klassieke bootsmanstoel niet als veilig wordt aangemerkt “wanneer geen additionele voorzieningen zijn getroffen”. Dit artikellid is per 12 juli 1999 gewijzigd, in die zin dat de bootsmanstoel niet wordt aangemerkt als ladder als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit. Bij dit soort middelen moeten voorzieningen worden getroffen als bedoeld in het derde lid van artikel 3.16.
Aangezien de werkgever wel degelijk additionele middelen had gebruikt, had hij volgens de Minister niet in strijd met het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld. Bovendien leverden de werkzaamheden, juist door toepassing van die voorzieningen, geen onmiddellijk gevaar op voor de leidekkers, zodat de stillegging ten onrechte is bevolen. Het bezwaar van de werkgever wordt dus gegrond verklaard en de beschikking tot stillegging wordt ingetrokken.
Let op
Werken op hoogte met gebruikmaking van hangladders, kabels en touwen waar personen aan hangen alsmede met de handbediende (klassieke) bootsmanstoel is gevaarlijk. In eerste instantie moeten er bij dat soort werkzaamheden steigers, stellingen, bordessen, werkvloeren en dergelijke worden aangebracht. Pas als dat echt niet mogelijk is of als het aanbrengen hiervan grotere gevaren met zich meebrengt, kunnen de eerder genoemde middelen worden gebruikt. Dat mag echter alleen als daarbij additionele voorzieningen worden getroffen.
Artikel 37 Arbeidsomstandighedenwet regelt de bevoegdheid van de Arbeidsinspectie om werkzaamheden stil te leggen. Een dergelijk bevel moet door iedereen worden opgevolgd. Niet naleving is een economisch delict. In deze bepaling wordt geen verband gelegd met overtreding van arbobepalingen. Het is dus enerzijds mogelijk de Arbowet te overtreden zonder dat sprake is van een bevoegdheid tot stillegging, terwijl anderzijds een stillegging bevolen kan worden zonder dat enig wetsartikel overtreden is. Het enige criterium waaraan de juistheid van het gebruik van dit (ingrijpende) instrument getoetst kan worden, is dus de aanwezigheid van ernstig gevaar voor personen.